Conte d'hiver – Een winterverhaal
- Peter van Duyvenvoorde
- 11 jul 2024
- 8 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 29 jul 2024


De Six Moral Tales van Eric Rohmer gaan over man-vrouw dynamieken en alles wat daarbij hoort, erotiek, liefde, vriendschap, religie, filosofie, vanuit het perspectief van de man. In zijn vier seizoenenfilms, benadert Rohmer dezelfde thematiek – hebben kunstenaars niet allemaal uiteindelijk een fundamenteel thema? –, maar dan vanuit het perspectief van de vrouw.
Conte d'hivers, een winters verhaal, is een van de vier films: lente, zomer, herfst en winter. Centraal staat Felicie, een typische Rohmervrouw: aantrekkelijk op een alledaagse manier. Wat vooral van belang is: scherpe blik in de ogen, sprankelend, elegant, intelligent, sterk en uitdagend. We beginnen in de zomer, een vakantie voor Felicie en ze wordt verliefd op Charles; niet zomaar een vakantieliefde. Ze voelt, tot in haar tenen en haar lendenen, dat dit een échte liefde is, een grote liefde, zo een liefde waar oorlogen voor zijn begonnen, koninkrijken zijn gevallen en moorden zijn gepleegd. Maar aan alle vakanties komt een einde: gehaast, op het station, schrijft ze haar adres op en geeft dat aan hem.
Helaas voor haar, geeft ze, in een vlaag van verstandsverbijstering, haar verkeerde adres. Dat lijkt misschien vergezocht. Maar nog niet zo lang geleden moest ik mijn adres geven en per ongeluk noemde ik mijn oude. En soms ben ik even in de war wat nou ook alweer mijn huidige pincode is. Hoe dan ook: ze heeft dus een verkeerd adres gegeven.
Vijf jaat later, Felicie heeft inmiddels een dochtetje van vijf (1+1=2), werkt als kapster in een kapsalon in Parijs en heeft twee geliefden. Zoals hoofdpersonages bij Rohmer dat zo vaak hebben. Maxence, haar baas, oudere man, knap, aantrekkelijk, soepel en Loic, een lieve (te?0 jongen, werkt in een boekhandel en weet alles van Pascal of Victor Hugo of Shakespeare, maar weinig van het leven – volgens Felicie. Alsof ze tegengestelden zijn. Als ze dan ook met Maxence in Nevers is, waar ze naartoe verhuizen, zegt ze: je hebt niet genoeg boeken om de kast mee te vullen. Loic daarentegen heeft alléén maar boeken. Hij leeft middels ideeën. Ze zegt ergens dat als ze Loic zou zeggen van hem te houden, hij zou reageren met het citaat van een filosoof.
Ze kan dus niet kiezen tussen beide mannen. Ze vertegenwoordigen andere elementen, intelligentie, uiterlijk, wat dan ook, maar vooral vertegenwoordigen ze de afwezigheid van Charles.
Sartre schrijft dat het Niet aanweziger kan zijn dan dat wat is. Stel, schrijft hij, je hebt afgesproken in een bistro met Pierre. Je komt daar aan, hangt je jas op, bestelt koffie en Pierre is er nog niet. Dan is alles wat daar is, dat is daar dan in het licht van de afwezigheid van Pierre. Zijn afwezigheid bepaalt de gehele aanwezigheid.
Zo voelt Felicie bij beide mannen steeds de afwezigheid van Charles. Maar ze maakt het lastiger voor zichzelf: bij Loic voelt ze óók nog eens de afwezigheid van Maxence en vice versa. Hier zit echter wel een hierachie in: ja ze mist de een als ze bij de ander is. Maar alomvattend is het gemis van Charles. Dat is haar grote liefde. Kiezen voor een van de twee aanwezige mannen zou, hoe dan ook, betekenen dat ze voor een plan B zou kiezen, omdat het nu eenmaal moet, een schaduwleven leiden.
Niet dat dat slecht is. Het zijn lieve mannen, ze zijn gek op haar, beloven haar de wereld. Loic leest haar hart, is zachtmoedig, snapt haar en biedt haar een culturele wereld. Maxence is doortastender, soms op het lastige af, biedt haar veiligheid, kracht. Toch: de een is niet dominant genoeg, de ander te dominant.
Er zijn twee belangrijke momenten van inzicht voor Felicie. Als ze besluit, althans besluit, meegaat in het besluit van Maxence om met hem naar Nevers te verhuizen, neemt haar dochtertje haar mee de kerk in om een kerststal te zien – het verhaal speelt zich af in de laatste week van december –. Daar heeft ze iets van wat je een inzicht zou kunnen noemen. Een weten dat voorbij de rede licht. Plato noemt het Noes. De rede is noodzakelijk, maar uiteindelijk is er iets anders, iets dan ons toevalt, iets dat we niet kunnen controleren, leiden of bepalen, slechts begeleiden. Zoals een restauranthouder de deur kan openen, het terras vol kan zetten, menukaart buiten, maar of die klanten komen: dat heeft hij niet in de hand. Evenmin hebben wij dat inzicht in de hand.
Als Felicie in de kerk zit, niet, anders dan Loic, religieus van aard, komt haar dat inzicht toe. Dat van de afwezige Charles. Duidelijk is dat ze bij hem weg moet. Uit angst om alleen te zijn, keerst ze nog even terug naar Loic, speelt met het idee – en hij laat haar daar teveel mee spelen. Zijn de vrouwen van Rohmer misschien sterk, deze man is dat in ieder geval niet. Enfin. Ze speelt met het idee om bij hem dan die veiligheid te vinden. Tot ze naar een stuk van Shakespeare gaan, genaamd A Winter's Tale, daar krijgt ze haar tweede inzicht, weer verbonden aan het geloof: ze moet met niemand zijn.
Hierna krijgen we de diepste scene uit de film. Bovenstaand is wat veel naar filosofie verwezen en dat lijkt pretentieus, en dat is het misschien ook, maar Rohmer doet dat zelf ook. Het inzicht dat Felicie hier krijg is, zij hebben het over Pascal en Plato, maar uiteindelijk helemaal volgens Kierkegaard, die weer niet wordt genoemd.
Waar het op neer komt: Felicie ziet in dat ze beide mannen moet loslaten, geheel en al. Dat het geen zin heeft om met hen te blijven. Daarmee ontneemt ze zich iedere kans op Charles. Maar, zegt Loic, je weet toch niet of je hem wel tegenkomt, in een stad als Parijs? Hij zou immers naar de Verenigde Staten vertrekken! Dat geeft niet, riposteert Felicie, daar gaat het niet om. Het gaat erom dat ik dit niet langer doe, en daarmee recht doe aan mijn liefde voor Charles: of hij komt of niet, maakt niet uit.
Kierkegaard spreekt, kort gezegd, drie offers: het esthetische dat het oneindige in de oneindigheid realiseert, het ethische dat het eindige in de eindigheid realiseert en het religieuze offer dat de oneindigheid in de eindigheid weet te realiseren. Voor het eerste gebruikt Kierkegaard het voorbeeld van de boerenjongen die verliefd is op een prinses. Hij durft haar niet te confronteren met zijn liefde, weinig overtuigd dat hij is van een goede afloop, dus hij besluit om gedichten over haar te schrijven, over haar te dromen, kortom: om de liefde tot werkelijkheid te maken in zijn fantasie. Het oneindige in het oneindige. Voor het tweede gebruikt de Deense filosoof het voorbeeld van Agamemnon: op weg naar Troje in het schip, komt er een hevige storm op die de boot bedreigt. Een Griekse godin daalt neer en zegt hem dat ze de storm stopt op voorwaarde dat Agamemnon zijn dochter aan de goden offert. De oorlog is belangrijker dan alles, dus hij stemt in: Iphigeneia wordt (bijna) geofferd: uiteindelijk hoeft het niet, het gaat om zijn bereidheid. Maar belangrijk hier is: hij offert zijn dochter op en weet wat hij ervoor terugkrijgt: een rustige zee. De eindigheid in de eindigheid. Dan is er het derde offer. Het religieuze offer. Het voorbeeld hier is Abraham. Genesis 22. Na jaren van wachten heeft hij eindelijk zijn zoon Izaäk gekregen en dan vraagt God hem zijn zoon te offeren. Waarom, dat weet Abraham niet, hij krijgt er niets voor terug, kan zich nergens op beroepen, geen verwachtingen: er is het offer, meer niet. Toch doet hij het. En op het moment dat hij het mes pakt (en volgens Kierkegaard de facto het offer voltrekt), hoeft Abraham zijn zoon niet meer te offeren. Maar vanaf dat moment is Izaäk wel gegeven aan God, zo een relatie ontstaan en kan er een volk ontstaan dat talrijker is dan het nageslacht aan de sterren. Maar dit wist de aartsvader niet. Hier wordt het oneindige (God, zo groot dat hij oneindig is), gerealiseerd in de eindigheid (deze wereld, via Izaäk).
Felicie brengt hier het offer van de oneindigheid. Ze geeft de veilige mannen op met wie ze een leven had kunnen bouwen, ze wéét niet of ze Charles daarmee terugkrijgt, daar is het haar ook niet om te doen: ze is trouw aan haar hart, en meer kan ze niet doen. Of de liefde (ook een oneindigheid volgens Kierkegaard, net als de vrijheid, het zijn fenomenen waartoe de eindige mens niet bij machte is ze zelf te realiseren) dan zal komen, dat weet ze niet. Er is geen deal, geen tit for tat. Felicie beweegt de oneindigheid in.
Filosofie en religie zijn bij Rohmer nooit ver weg. In Mijn nacht met Maud, de film waarmee deze film enige overeenkomsten heeft (Pascal, katholicisme en de alleenstaande moeder), discussiëren de personages ook steeds met elkaar. De mensen van Rohmer zijn net als wij: ze handelen en reflecteren op hun handelen en analyseren hun reflecties van hun handelingen weer. Soms om zichzelf te verbegen, om zo maar niet te hoeven handelen uberhaupt, maar het zijn personages die nadenken. Dat gebeurt te weinig in films. Iemand anders die dat doet is Woody Allen. Zij het dat zijn personages toch gedreven worden door neuroses en ideeën; bij Rohmer is het dieper, ze leven zoals wij dat doen, en denken erover na.

Bijzonder, hier en in al zijn films eigenlijk, is de onvoorwaardelijke eerlijkheid die zijn personages hebben. Felicie houdt zich nooit in, de mannen weten van Charles, de mannen weten van elkaar, de mannen weten waar haar hart ligt. En ze gaan ermee akkoord. Want dat is ook zo vaak het geval bij Rohmer: ze zijn dan eerlijk naar elkaar, maar de vraag is of het ze wel lukt om eerlijk naar zichzelf te zijn. En dat is uiteindelijk een van de fundamentele vragen überhaupt, natuurlijk: zijn we eerlijk naar onszelf? Kunnen we onszelf begrijpen?
Net als Felicie: ze kan uren piekeren en nadenken over wat ze moet doen, maar ze wéét het pas als het haar toevalt in de kerk. Ze begrijpt zichzelf, via iets anders. Als het zo is dat God, Augustinus, dieper dan mijn diepste diepte is en hoger dan de hoogste hoogte, dan moet ik dus niet alléén naar binnen kijken om tot diepere kennis over mezelf te komen. Want Hij, weer Augustinus, kent mij beter dan dat ik mijzelf ken, heeft mij meer lief dan ik mezelf lief kan hebben, en soms, als we gelukkig hebben, deelt Hij iets van die kennis met ons mee in een ervaring die we religieus zouden kunnen noemen, of een moment van inzicht. Als katholiek, niet zwaar maar wel katholiek, lijkt Rohmer dit te beseffen en tegen de psychotherapie in te brengen. Praten en denken is leuk, maar uiteindelijk gebeurt er iets anders.
Tijdens het schrijven vraag ik me af of ik iets van Felicie maak wat ze niet is. Is ze niet gewoon een romantica, iemand die gelooft in naïeve vakantieliefde, in een liefde die nooit werkelijk is en daardoor altijd perfect is. Is het niet zo dat ze toch de liefde realiseert in haar fantasie en puberaal droomt en niet snapt dat als Charles terugkomt, dat ook een liefde gaat zijn met pijn, moeite, met futiele ruzies en zinloze conflicten? Zoals in Asako I&II gebeurt. En dat is ze misschien óók wel. Het idealiseren van liefde, dat doen we allemaal. En die werkelijke liefde stelt ons ook voor uitdagingen. Maar ik voel intuïtief dat Felicie meer is dan dat: dat ze te slim is om zichzelf hier slachtoffer van te maken, van dit gedroom. En die gedroomde liefde, die maakt misschien ook niet zoveel uit: duidelijk is in ieder geval dat Maxence en Loic geen échte liefde zijn, in de Grootsheid van het woord van duizend rozen en miljoen gedichten, noch in de doorleefde, alledaagsheid van het woord van elkaar weten te dragen.
Winter is de zesde film die ik van Eric Rohmer kijk – die films maakte tot 2007! – en het is gewoon weer een meesterwerk. Een film van hem kijken voelt alsof de tijd wordt stilgezet, ik door het Frankrijk van welk decennium dan ook beweeg, rijd door smalle weggetjes en getuige ben van heel werkelijke mensen met heel werkelijke banenen en heel werkelijke dilemma's. Een film hoeft het niet te doen, maar als geen ander leert Rohmer me steeds weer iets over de liefde, het leven en die vermaledijde God, die ook nog.
Comments